
Moeder Jentl schrijft kwetsbaar literair verhaal over ‘de wisseldag’
Jentl van Wijk (1984) is schrijver, fotograaf en moeder van twee kinderen. Ze leeft van taal, beeld en verbinding. In haar werk raakt ze aan thema’s als herstel, trauma, het innerlijk kind en zelfliefde. Wat broos is, krijgt ruimte. Met haar poëzie, verhalen en fotografie wil ze zachtheid brengen in een wereld die soms hard is. Ze beschrijft haar ervaring als gescheiden moeder in een kwetsbaar, literair kort verhaal voor comoederen.nl.
Veredeling
Dinsdagochtend. De wekker trilt. Het huis ligt stil, een soort slapende tijger, klaar om elk moment te ontwaken. In de kamers ernaast liggen de kinderen nog opgekruld in hun nesten van dekens, een wirwar van armen en benen, een knuffel half onder het kussen gepropt alsof hij daar al generaties ligt.
Ik sta op, voeten koud op het laminaat dat nooit echt warm lijkt te worden, zelfs niet in de zomer. In de keuken hangt de lucht van kruimels en halflege pakjes sap, een sinaasappel die zijn frisheid verloren heeft op de fruitschaal. Ik trek de kastjes open, graai naar broodtrommels, smeer boter op korsten die toch niemand wil. Jam, kaas, soms een appel.
Boven hoor ik voetstappen, gerommel. Een deur die klemt. Hun stemmen zijn nog zwaar van slaap, hun ogen half dichtgeknepen tegen het ochtendlicht dat te fel door de gordijnen breekt. Ze sloffen naar beneden, schuiven aan tafel, drinken zonder echt te proeven.
“Mam, waar is mijn gymtas?” vraagt er eentje, de stem nog schor van de nacht die gromt in de keel. Ik wijs naar de gang. “Al klaar,” zeg ik, en het is alsof dat iets betekent, al weet ik niet wat.
Donderdag is het wisseldag. De veredeling, noemen we het soms, als grapje, want alles wat moeilijk is moet een naam hebben die het draaglijk maakt. Hun rugzakken staan bij de deur, half open, een sok hangt eruit als een vergeten gedachte.
Ik zie hun vader de auto parkeren, zijn hand even op het stuur voordat hij uitstapt. Hij kijkt omhoog, onze blikken kruisen elkaar voor een fractie van een seconde. Dan lopen ze naar buiten, een laatste omhelzing, hun lijven warm en slap tegen de mijne. “Tot zondag,” zeg ik zachtjes, en het voelt alsof de woorden ergens blijven hangen, net onder het plafond.
Ze stappen in, de deur valt dicht, ik zie hun silhouetten nog even door het raam heen, pratend en bewegend, handen die dingen aanwijzen waarvan ik nooit zal weten wat het is. De auto rijdt weg, verdwijnt om de hoek, en ik blijf staan in de deuropening, de kou van het halletje om mijn enkels heen.
Binnen ruikt het naar ontbijt, naar kruimels op de vloer, naar spullen die achterbleven. Een sok. Een knuffel die met opzet of zonder nadenken is achtergelaten. Ik raap hem op, leg hem op de trap, precies op de plek waar hij hoort te liggen, en de stilte vouwt zich om me heen als een deken die niet helemaal past.
Veredeling. Het woord smaakt als metaal in mijn mond, hard en koud. Maar misschien is dat wat het is: een omsmelting van ruimte, van liefde die een vorm vindt in wisselingen, in koffers vol kleren die altijd net te klein zijn, in broodtrommels die soms bij de verkeerde ouder blijven liggen.
En ergens, tussen de gang en de keuken, tussen het openen van een raam en het sluiten van een deur, gebeurt het. De veredeling. Het opnieuw leren wennen aan leegte, aan stilte die zich uitstrekt als een kat in de zon.
Tot zondag.
Lees ook: Deze twee romans breken je moederhart (en maken het weer heel)

